Het Onderzoek

HET ONDERZOEK

Hersentumoren hebben een aantal eigenschappen die hen sterk verschillend maken van andere gezwellen, zowel bij kinderen als volwassenen.  Hersentumoren zijn na leukemie de meest voorkomende vorm van kanker bij kinderen, terwijl ze bij volwassenen zeldzaam zijn.  Ze zaaien bijna nooit uit buiten het zenuwstelsel en hoewel de agressieve types uiteraard minder gunstig zijn, speelt hun ligging in de hersenen en de leeftijd waarop ze vastgesteld worden dikwijls ook een belangrijke rol in de prognose.

Zo kan een relatief goedaardig gezwel toch op korte termijn belangrijke symptomen veroorzaken als het op een plaats ligt waar geen operatie mogelijk is.  Aangezien de hersenen van kinderen nog volop in ontwikkeling zijn, kunnen zowel het gezwel zelf als de behandeling schade veroorzaken aan de hersenen, waarbij de kans op schade groter is naarmate het kind jonger is.  Vroegtijdige en accurate diagnose van een hersentumor en zeker ook van een eventueel herval zijn dan ook essentieel.  Hoewel de prognose bij kinderen beter is dan bij volwassenen en sommige kinderen quasi zonder duidelijke gevolgen kunnen genezen van een hersentumor, gaan de meesten immers toch in min of meerdere mate restletsels overhouden aan het gezwel zelf en/of de noodzakelijke behandeling.  Een hersentumor kan dan ook een niet te onderschatten impact hebben, niet alleen op het kind zelf, maar op het hele gezin.


ARTSEN


  • Prof. Dr. Boterberg - radiotherapeut
  • Dr. J. Verlooy - pediator-oncoloog
  • Prof. Dr. I. Goethals - neurologe-nucleaire
  • 1986-93: geneeskunde aan UGent
  • 1993-98: opleiding tot neuroloog UGent
  • 1999-2006: opleiding tot nucleair geneeskundige Ugent en doctoraat Ugent (13/9/2004) over hersen-beeldvorming maar niet tumoren
  • sinds 01/10/2006: kliniekhoofd dienst nucleaire geneeskunde


NUCLEAIRE GENEESKUNDE


Nucleaire geneeskunde is een medisch specialisme dat gebruik maakt van radioactieve isotopen als merkers voor de diagnose van ziekten.  Deze merkers zenden straling uit die kan gemeten of opgevangen worden en omgezet wordt in beelden.  Soms kunnen deze isotopen ook gebruikt worden voor behandeling.  In tegenstelling tot de “gewone” beeldvorming met CT en NMR, kunnen deze isotopen ook gebruikt worden om gekoppeld te worden aan andere molecules die een idee kunnen geven van de activiteit van gezwellen.  Dit kan van groot belang zijn als een gezwel bijvoorbeeld niet echt groeit en niet verandert op CT of NMR, maar wel actiever (en agressiever) wordt en dus bijkomende behandelingvereist.


Een specialisme dat sterk verwant is met de nucleaire geneeskunde is radiotherapie.  De radiotherapie maakt over het algemeen gebruik van uitwendige bronnen van straling om een gezwel vanuit verschillende richtingen te behandelen.  In uitzonderlijke gevallen worden radioactieve bronnen in de tumor zelf ingebracht (brachytherapie), wat uiteraard in de hersenen niet altijd mogelijk is.  In beide gevallen is het evenwel van bijzonder belang deuitbreiding van een gezwel zo goed mogelijk te definiëren met behulp van debeeldvorming zoals die met CT, NMR en nucleaire geneeskunde kan bekomen worden.

Hopen op een doorbraak

(artikel uit ‘Durf Denken’ - Communitymagazine van UGent - 01/2016)

PET-scans helpen om hersentumoren beter te bestralen


Hersentumoren zijn vaak erg agressief en niet gemakkelijk te behandelen. Wetenschappers van de UGent onderzoeken nu een bestralingsmethode die de actiefste delen van de tumoren gericht aanvalt. Beeldvormingstechnieken met nieuwe ‘merkers’ spelen daarbij een grote rol.


Er zijn veel verschillende hersentumoren. Het spectrum gaat van goedaardige gezwellen over kwaadaardige tumoren die niet erg actief zijn (‘laaggradig’) tot glioblastomen: zeer actieve en agressieve tumoren (‘hooggradig’).


Die laatste behoren helaas tot de meest agressieve tumoren tout court, zegt professor Tom Boterberg van de vakgroep Radiotherapie en Experimenteel Kankeronderzoek van de UGent. ‘In vergelijking met andere soorten kanker is de overlevingskans bij dit type hersentumoren zeer slecht. Bij de meeste kankers is tot 60 procent van de patiënten na 5 jaar nog in leven. Bij deze hersentumoren is dat nog geen 5 procent


Hoe komt dat?

Tom Boterberg: ‘Als je een glioblastoom onder de microscoop legt, zie je heel veel delende cellen. Maar waarom juist die tumoren zo agressief zijn, weten we eigenlijk niet. In tegenstelling tot bijvoorbeeld longkanker weten we ook niet wat ze veroorzaakt, zodat je niet aan preventie kunt doen. En ze zijn zeldzaam: een huisarts krijgt in zijn hele carrière misschien één keer een patiënt met dit type hersentumor over de vloer. Dat is uiteraard goed, maar het bemoeilijkt wel het soort grootschalig onderzoek dat bij borstkanker wél kan.’


Ook de behandeling is moeilijker dan op een andere plaats in het lichaam. Je kunt in de hersenen niet zomaar weefsel wegsnijden zonder soms belangrijke schade te veroorzaken. En de meeste chemotherapie werkt niet zo goed als op andere plaatsen, als gevolg van de bloed-hersenbarrière. Dat natuurlijke afschermingssysteem zorgt ervoor dat schadelijke stoffen onze hersenen moeilijker kunnen binnendringen. Helaas dringt daardoor ook de chemotherapie moeilijker door.’


Om de behandeling te verbeteren, zet de UGent vooral in op beeldvormingstechnieken. Waarom?

Professor Ingeborg Goethals (vakgroep Radiologie en Nucleaire Geneeskunde): ‘Beeldvormingstechnieken zoals MR-scans en PET-scans zijn in de eerste plaats belangrijk bij de diagnose. We willen twee dingen weten: hoe zien de hersenen en het letsel eruit, en vooral: hoe actief zijn de tumorcellen, hoe snel gebeurt de celdeling?’


‘Mensen hebben vaak een verkeerd beeld van een hersentumor: ze zien het als één gelijkmatig werkend geheel. Maar het zijn juist heel heterogene letsels. Op sommige plaatsen kan een tumor heel actief zijn, op andere heel rustig. Met een PET-scan kun je die activiteit gedetailleerd in kaart brengen. Dat is belangrijk voor de biopsie, waarbij de neurochirurg een stukje weefsel uit de tumor ‘prikt’ om het door de patholoog- anatoom te laten onderzoeken. Uiteraard neem je een biopsie het best in het meest actieve deel, anders krijg je een totaal verkeerd beeld van de tumor en de behandelingsmethode.’


Een PET-scan bestaat al heel lang, toch?

Tom Boterberg: ‘Al van in de jaren 1970. Belangrijk is vooral de ‘merker’ waarmee je een PET-scan uitvoert. Zo’n merker is een stof die je inspuit en die normaal weefsel en tumoren verschillend opnemen. Door die stof licht radioactief te maken, wordt ze zichtbaar op de scan. Voor de meeste soorten kanker wordt glucose gebruikt - gewoon suiker dus. Maar bij hersenscans is glucose niet goed bruikbaar omdat hersencellen zelf al heel actief zijn. Bij een hersenscan met glucose is het hele gebied actief. Je hebt dus meer specifieke merkers nodig.’


Ingeborg Goethals: ‘Veel van ons onderzoek is erop gericht om merkers te vinden die de activiteit in hersentumoren gedetailleerd in kaart kunnen brengen, met alle gradaties tussen weinig actief en heel actief. Dat is geen gemakkelijk werk. Je moet nagaan welke receptoren op een tumorcel aanwezig zijn, welke stoffen daar als een sleutel op passen, en dan moet je onderzoeken of dat sleutel-slotmechanisme blijft werken als je die stof radioactief maakt. Vooral die laatste stap is moeilijk.’


‘Voor hersenscans onderzoeken wij vooral aminozuren. We willen vooral het opnamemechanisme goed leren kennen. Choline is dan weer geen aminozuur, maar toch is het bijzonder geschikt voor beeldvorming van hersentumoren: het wordt zeer slecht opgenomen door normaal hersenweefsel en juist heel goed door bepaalde tumoren. Anderzijds hebben we geleerd dat choline ook wordt opgenomen in de bloedvaten die in de hersenholten liggen. Als je juist op die plaats een tumor moet onderzoeken, is choline niet erg bruikbaar.’


Is de UGent een voortrekker in dat onderzoek?

Tom Boterberg: ‘Waar we baanbrekend in zijn, is dat we de beeldvorming niet alleen gebruiken om de tumor in kaart te brengen, maar ook om de radiotherapie te sturen.’


‘Al van in de jaren 1970-1980 heeft men geprobeerd om betere resultaten te verkrijgen door de tumoren met een hogere dosis te bestralen. Tot een bepaalde dosis steeg de overlevingskans ook, maar daarboven niet meer - vermoedelijk onder meer omdat het gezonde hersenweefsel dan te veel straling te verwerken krijgt. De tumorcellen sterven af, maar het gezonde weefsel helaas ook.’


‘Onze theorie is nu dat we de overlevingskans kunnen doen stijgen als we niet de volledige tumor een hogere dosis geven, maar alleen die plaatsen waar hij het meest actief is. Vroeger kon dat niet omdat we de tumoractiviteit niet gedetailleerd genoeg in kaart konden brengen, maar nu dus wel.’


Werkt het?

Ingeborg Goethals: ‘Het is nog te vroeg om dat te zeggen, het onderzoek is nog maar pas begonnen. Maar de theoretische basis is er, en we hebben de tools, dus we zijn hoopvol. Intussen zijn we overigens al bezig met een volgende stap: we hebben een merker ontwikkeld die het zuurstofgehalte van de tumor in kaart brengt. Radiotherapie werkt slechter als er weinig zuurstof aanwezig is. Het zou dus nuttig kunnen zijn om de delen van de tumor met weinig zuurstof extra te bestralen. Je ziet: gaandeweg brengen we steeds meer eigenschappen van de tumoren in kaart.’


Tom Boterberg: ‘Eigenlijk gebruiken we dus de heterogeniteit van de tumor om de behandeling te optimaliseren. Dat is nieuw: de huidige behandelingen bestralen nog altijd de tumor als één geheel.’


‘We moeten eerlijk zijn: de overlevingskansen voor patiënten met hersentumoren zijn de laatste jaren nauwelijks gestegen. De laatste echte doorbraak was 15 jaar geleden, toen een bepaald type chemotherapie ook voor hersentumoren bleek te werken. Sindsdien hebben we heel veel nieuwe producten de revue zien passeren, maar dat heeft de patiënt nauwelijks geholpen. Als dit werkt, zou het meteen een belangrijke winst kunnen opleveren - precies omdat de overlevingskans vandaag zo laag ligt.’


Dit onderzoek is een uitloper van jullie onderzoek naar innovatieve merkers. Dat wordt gedeeltelijk gefinancierd door de Stichting Luka Hemelaere. Waarom is die financiering belangrijk?

Ingeborg Goethals: ‘We hebben dat geld echt nodig, zeker nu het financiële klimaat grondig is veranderd. Als je vroeger een project indiende bij instellingen als het FWO of het IWT, had je ongeveer één kans op drie dat je subsidies kreeg. Vandaag is die kans een stuk kleiner. We zijn voor ons onderzoek dus in toenemende mate afhankelijk van externe financiering - van de Stichting tegen Kanker of de Kankerliga, bijvoorbeeld, maar ook van privésponsors zoals de Lux Luka Foundation. De Foundation heeft de ontwikkeling van choline gesteund - een van de PET-tracers waarmee we tumoren beter in kaart kunnen brengen. De ontwikkeling van dergelijke merkers is een dure aangelegenheid.’


Tom Boterberg: ‘In de Angelsaksische wereld bestaat een veel grotere traditie op het vlak van charities. Ik was onlangs in een Canadees ziekenhuis, en daar hingen allerlei bordjes over de schenkingen die ze hadden ontvangen. Nu, het is niet de bedoeling dat privéschenkingen ons onderzoek volledig zouden financieren. We hebben onze basisfinanciering, maar als we ergens een tekort hebben, zijn we blij dat de Lux Luka Foundation financieel kan bijspringen. Het onderzoek dat daarmee wordt betaald, leidt uiteindelijk tot wetenschappelijke publicaties. En die vergroten dan weer de kans op ‘officiële’ financiering.’